erft. Bet : Wanneer een rijk man te kort komt, heeft hij nog meer dan als een bedelaar er wat bij krijgt. Arbt = erbt. Met Jidd. overgang van e in a, voor liquidae. Vgl. herb harb enz. Zie inleiding § 4, I, 4. Darben = gebrek lijden. Ha’ischa, V, 9, 152.
500. Kootsen. E kootsen wen er geit mecholle, hot meer wie e gascht wen er komt zu gedolle.
Een rijk man als hij failliet gaat, heeft meer dan een bedelaar als hij tot grootheid komt. Mecholle: zie 255. Gedolle H. gedula = grootheid. Vgl. Hij is gödel = hij is verwaand. Zie ook 499.
501. Kootsen. Man sol sisch nit reiben an e kootsen.
Men moet zich niet wrijven aan een rijk man. Bet: Zoek liever geen twist met rijke mensen. Vgl. het Nederl. Met grote heren is het kwaad kersen eten. Bernst. 177. As men reibt sich un a nugid, reibt men sich aus a loch. - Bernst. 257. Reib dich nit un grojsse leit, wurüm dus loch wet ale mul gresser weren:
In het Nederl. Jiddisch vaak corrupt o ver geleverd met weglating van nit, waarmee tegelijk de betekenis veranderde in: Zoek de omgang van rijke mensen.
502. Kootsen. Von e kootsen ken man schpóren lemen.
Van een rijk man kan men leren sparen. Bet: Rijke mensen zijn vaak gieriger, kijken vaak eerder op een kleinigheid dan minder wel-gestelden.
503. Kootsen. Was schadt e kootsen ,n aag?
Wat hindert een rijk man een oog? Een rijk man kan een verlies velen. Schadt = D. schadet. Waarschijnlijk berustend op anekdote.
504. Kootsen. Wen e kootsen verdalfent, hot er meer wie ,n arm man (chattes).
Als een rijk man arm wordt, heeft hij meer dan een arm man. Var: Wen e kootsen e dalfen wert, bleibt er noch e reischer man. Bet: Als een rijk man verarmt, houdt hij nog altijd meer over, dan een arm man bezit. Zie ook 500. Verdalfent; denominatief van dalfen (zie 631).
128