In Depot

Titel
In Depot

Jaar
1964

Druk
1964

Overig
1ed 1964

Pagina's
303



toegewezen; als Joodse mannen bij ‘Arische’ vrouwen worden aangetroffen, gaan zij naar het concentratiekamp, waar zij soms, als zij pech hebben, worden doodgeslagen.

zondag 19 september Gisteren weer een soort algemene verhuisdag. Hele barakken kregen last, met pak en zak elders heen te gaan. Door het kamp een gekrioel van kruiwagens, beladen met gevulde rugzakken, koffertjes, dekens, gereden door mannetjes en vrouwtjes. Precies alsof iemand met ruwe poot in een mierennest is gestapt en de mieren zich nerveus met hun inventaris in veiligheid brengen. Een enkeling gaat er ook op vooruit. Een mijner vrienden is erin geslaagd, met zijn vrouw een af geschut compartimentje van een barak te bemachtigen. ‘Voor het eerst na zeven maanden heb ik weer bij mijn vrouw geslapen.

Ik ken mijn geluk niet.’ Ook invasie in mijn barak. Een paar oude mannetjes, een paar jonge kerels uit Vught. De ledikanten met de naakte grauwe matrassen, die de geraamten der bedstellen slechts maskeerden, zijn weer belegd met dekens, kleren en dozen met levensmiddelen. Een mijner buren heeft een garderobe voor een wereldreis meegebracht; deze maskeert drie ledikanten: drie of vier kostuums, een paar jassen hangen keurig aan klerenhangers aan de stijl van het bovenste ledikant, als in een klerenkast. Bij het bestijgen van mijn ledikant en bij het afdalen van mijn ledikant gaat strijk-en-zet een der kostuums of een der jassen tegen de grond; dat is onvermijdelijk. Ik zit nu tussen een verschansing van dikke, zware rugzakken en kledingstukken, onder mij, naast mij, voor mij, achter mij, boven mij, waar mijn eigen jassen hangen. Vanmorgen, zondagmorgen, eerste kennismaking. De jongens uit Vught en van de Moerdijk hebben hun ervaring meegedeeld: zij zijn behandeld als beesten in het kamp, aan de Moerdijk hebben zij hard gewerkt. ‘Wij hebben een harde leerschool gehad, bang voor Polen zijn wij niet meer, wat kan ons daar nu nog gebeuren?’ De oude mannetjes horen verbijsterd toe. ‘Een zoon van me hebben ze in Amersfoort doodgeslagen. Nooit meer iets van gehoord. Ja. Al mijn andere zoons zijn met hun vrouwen en kinderen naar Polen gestuurd. Ik en mijn vrouw zijn de enigen, die nog van de hele familie over zijn.’ Wij luisteren zwijgend toe: wij hebben deze verklaringen al zo vaak gehoord; zij baren geen verwondering meer, slechts een stil medelijden voor de oude man en de oude vrouw met hun zorgelijke, geplooide gezichten. Zij mogen nog van geluk spreken, dat zij nog bijeen zijn en dat niet een hunner op de moeilijke reis zich heeft begeven, zoals dat zo vaak voorkomt.

Het is moeilijk zijn medelijden te bewaren: er sterven dagelijks aan het oorlogsfront zovele mannen, in grote, niet te omvademen ellende, die het gewone menselijk gevoel te boven gaat. Waarom zou men medelijden


166

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.